De
Morris Dance vindt hoogstwaarschijnlijk zijn oorsprong in vroegmiddeleeuwse volkse vruchtbaarheidsrituelen. Ten tijde van de Spaanse Reconquista kwam er allengs meer informatie beschikbaar over de gebruiken van de Moren - en zo kwamen dansen in kleurige 'typisch Moorse' uitdossing als
Sotterny in zwang aan de laatmiddeleeuwse hoven. Men neemt aan, dat van daaruit de hoofse gecultiveerde aankleding overging op de oorspronkelijke volksdans, die daarmee tevens werd gekerstend als symbool voor de christelijke overwinning op de heidenen. Deze Moorse dans (Fr: Maurisque, Eng: Morris, D: Moriskentanz) vertoonde nog wel enige tekenen van stoerheid en vechtlust : uitsluitend jongemannen dansten de Morris en het gebruik van stokken en/of (krom)zwaarden bleef hier en daar bestaan. In de Cotswold versie van de Morris, de enige die nog tot in de 19
e eeuw bestond, overheersten de sierlijke sprongen in kleurige pakken met linten en belletjes aan de sokken en zelfs witte zakdoekjes in de hand.
In de 20
e eeuw trok de dans aandacht van gezaghebbende Engelse componisten zoals bv Ralph Vaughan Williams die voorzitter was van
The English Folk Dance & Song Society. Charles Stanford volgde in 1923 deze trend met zijn koorwerkje The Morris Dance. Met name tijdens de
folkrevival in de jaren 70 groeide het aantal morris dansgroepen in heel Engeland in aantal èn populariteit:
Morris Men clubjes haalden op dorpspleinen geld op voor goede doelen. De aloude muzikale begeleiding met eenhandsfluit (pipe) en trommel (tabor) werd aangevuld met trekzakken en/of concertina's en vaak werden de heren afgewisseld met muzikale intermezzo's of een vrouwelijke klompendansgroep (
Clog Dances), zodat er ook voor de vriendinnen van de mannen emplooi was.
Moorse invloeden op volksgebruiken herkennen we tegenwoordig ook in de uitdossing van de Engelse Wassail-butlers en onze eigen Roetveeg Pieten.