Het lied 'O nata lux', het middelste in de cyclus, is bestemd voor gediviseerd vierstemmig a capella koor. De tekst komt al voor in het Sarum Breviarium en is dus ouder dan de 11e eeuw - het thema is de menswording van Christus in de opvatting van het Johannes-evangelie , dwz een zuiver spirituele benadering zonder de meer aardse herders (Lucas) en koningen (Mattheus). In wezen dus een kerstlied, werd het toch altijd gezongen op 6 augustus, het feest van de Transfiguratie (verheerlijking op de berg Tabor ). In deze versie beperkt Lauridsen zich tot de eerste twee coupletten van de oorspronkelijke zeven.
De muzikale taal van deze cyclus gaat nadrukkelijk terug op het gregoriaans en de vroege renaissance (Josquin!), maar is toch onmiskenbaar hypermodern en altijd lyrisch. De hartstrelende gebroken harmoniëen en de frequente tempo-inhoudingen zijn een typisch handelsmerk van Lauridsen - ze maken zijn stukken direct herkenbaar en werkelijk heerlijk om te zingen.
O Nata Lux de lumine Jesu redemptor saeculi Dignare Clemens supplicum Laudes precesque sumere. Qui carne quondam contegi Dignatus est pro perditis Nos membra confer effici Tui beati corporis